Bovenbouw (klas 4 t/m 5) Naamvallen Onderbouw (klas 1 t/m 3)

Juiste naamval bepalen

Ken je de uitgangen van de naamvallen al uit je hoofd? Dan heb je hier natuurlijk helemaal niets aan, als je niet weet welke naamval je moet toepassen. Hier vind je het uitlegfilmpje! Onder de video staat alle info incl. de bijhorende voorzetsels en werkwoorden.

Er is een vaste volgorde die je áltijd moet aanhouden wanneer je op zoek moet naar de juiste naamval:

Voorzetsel
Werkwoord
Ontleden

Staat er een voorzetsel direct vóór of direct áchter het te vervoegen woord? Dan ben je snel klaar, want dan pak je de bijhorende naamval.

Alle ezelsbruggetjes voor de voorzetsels van de 2e, 3e en 4e naamval zie je in onderstaand filmpje.

V – W – O

  • 2e naamval: während, infolge, einschließlich, trotz, wegen, außerhalb, anlässlich, innerhalb
    Ezelsbruggetje: wietwaai (eerste letter van alle bovenstaande voorzetsels)
  • 3e naamval: aus, bei, mit, nach, seit, von, zu, außer, gegenüber, entlang*
    * moet vóór het te vervoegen woord staan
  • 4e naamval: gegen, ohne, entlang*, durch, bis, um, für
    Ezelsbruggetje: goedbuf (eerste letter van alle bovenstaande voorzetsels)
    * moet áchter het te vervoegen woord staan
  • 3e of 4e naamval: an, auf, über, vor, hinter, in, zwischen, unter, neben
    Kastwoordjes

    Meer uitleg over de voorzetsels met de 3e en 4e naamval én de keuzevoorzetsels incl. 7/2-regel vind je hier.

Staat er geen voorzetsel in de zin? Dan ga je kijken naar de werkwoorden. Er zijn namelijk werkwoorden die de naamval bepalen. Let op! Het werkwoord hoeft niet direct vóór of áchter het te vervoegen woord te staan, maar moet er wel mee in verbinding staan. Het werkwoord mag ook in de verleden / voltooide tijd staan, dat kun je soms over het hoofd zien.

V – W – O

  • 1e naamval: sein, werden, bleiben
    Voorbeeld: Meine Mutter war früher immer die beste Schülerin.
  • 3e naamval: begegnen, danken, folgen, gefallen, gehören, glauben, gratulieren, helfen
    Voorbeeld: Gestern habe ich meinem Vater zum Geburtstag gratuliert.
  • 4e naamval: fragen, bitten, es gibt, interessieren, kosten, lehren
    Voorbeeld: Hast du deinen Bruder schon gefragt ob er uns morgen abholen kann?

Pas wanneer er géén voorzetsel of werkwoord (dat de naamval bepaalt) in de zin staat, ga je ontleden.

V – W – O

  • Begin met de persoonsvorm: dat is het werkwoord dat vóóraan komt te staan wanneer je de zin vragend maakt. Met behulp van de persoonsvorm kun je het onderwerp vinden, dat is de 1e naamval.
    Voorbeeld: Ich gebe dem Hund meiner Mutter einen Ball.
    Vragend: Gebe ich dem Hund meiner Mutter einen Ball?
  • 1e naamval / onderwerp: dit is de persoon die de vorm van de persoonsvorm bepaalt (vandaar de naam: persoonsvorm) Hieronder is “ich” het onderwerp, omdat de persoonsvorm “gebe” in deze vorm staat.
    Voorbeeld: Ich gebe dem Hund meiner Mutter einen Ball.
  • 4e naamval / lijdend voorwerp: nu stel je de volgende vraag: wie of wat + persoonsvorm + onderwerp + eventueel gezegde (dat zijn alle overige werkwoorden in de zin)? Dus: wie of wat geef ik? Het antwoord op deze vraag is het lijdend voorwerp. In dit geval geef je de bal (aan de hond).
    Voorbeeld: Ich gebe dem Hund meiner Mutter einen Ball.
  • 3e naamval / meewerkend voorwerp: om hier achter te komen, stel je wéér een vraag: aan of voor wie + persoonsvorm + onderwerp + lijdend voorwerp + eventueel gezegde? Dus: Aan of voor wie geef ik de bal? Het antwoord is “de hond”, dit is dus meewerkend voorwerp.
    Voorbeeld: Ich gebe dem Hund meiner Mutter einen Ball.
  • 2e naamval / bezitsconstructie: moet je nog een uitgang invullen, maar is het géén van de bovenstaande zinsdelen? Vertaal de zin eens letterlijk naar het Nederlands en kijk of het woord “van” ergens ontbreekt. De 2e naamval geeft namelijk een bezit aan, namelijk “van wie”? In ons onderstaande voorbeeld is de hond van mijn moeder, dit staat dus in de 2e naamval.
    Voorbeeld: Ich gebe dem Hund meiner Mutter einen Ball.
    Vertaling: Ik geef de hond van mijn moeder een bal.

En zo vind je de juiste naamval. Moet je de woordjes uit de der- en ein-groep nog leren? Kijk dan nog even hier.
Ken je de uitgangen van de 1e t/m 4e naamval niet uit je hoofd? Met dit trucje ken je ze zó!

Interesse in online bijles Duits of online examentraining Duits? Klik voor meer informatie.

Over auteur

• Tiffany Roggenthien
• 34 jaar
• Native-speaker
• Eerste graads docente Duits
° Werkzaam in het onderwijs sinds 2012; vmbo/havo/vwo zowel onder- als bovenbouw

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *